Over de auteur
Karen Armstrong is de gevierde en geliefde auteur van een indrukwekkend oeuvre over geloof, religie, cultuurgeschiedenis en spiritualiteit. Tot de vele hoogtepunten in haar werk behoren Een Geschiedenis van God, Jeruzalem, Mohammed, De Wenteltrap, De Strijd om God, De Grote Transformatie en Fundamentalisme. Kort na ‘In naam van God’, haar grote studie over religie en geweld die onlangs verscheen, keert Karen Armstrong terug naar haar eigen wortels, naar een onderwerp dat haar altijd heeft geïntrigeerd – vanaf de tijd dat zij zich als non in een klooster aan God wijdde en aan de bestudering van de vroegste dagen van het christendom.
Over het boek Paulus
In deze prachtig geschreven, diep doorvoelde monografie wijdt ze zich aan de apostel Paulus – die geldt als de eerste christelijke schrijver en auteur van veertien van de zevenentwintig boeken van het Nieuwe Testament. Maar Armstrong laat zien dat hij meer invloed op de verspreiding van het christendom heeft gehad dan enige andere historische figuur.
Het was Paulus die in de eerste eeuw de eerste kerken stichtte in Europa en Azië. Het was Paulus die een kleine religieuze sekte transformeerde tot de grootste godsdienst die de Westerse beschaving heeft opgeleverd. En het was Paulus die het revolutionaire idee ontwikkelde dat Christus symbool zou kunnen staan voor de mogelijkheid van transcendentie.
Paulus’ beslissende rol in de ontwikkeling van het christendom heeft hem geliefd gemaakt, maar heeft ook weerstand opgeroepen. Terwijl we weinig weten over sommige aspecten in het leven van Paulus – zijn opvoeding, de details over zijn dood – is zijn dramatische visioen van God op de weg naar Damascus een van de krachtigste verhalen uit de geschiedenis van het christendom.
De situatie bij het schrijven van de brieven door Paulus
In de inleiding schetst Armstrong een achtergrondbeeld bij de omstandigheden waarmee het Joodse volk en de volgelingen van Christus onder de Romeinse bezetting te maken hadden. Enkele tekstdelen neem ik over uit deze inleiding.
Dit was Jezus’ gruwelijke dood zou centraal komen te staan in het religieuze en politieke gedachtegoed van Saulus van Tarsus, de eerste christelijke auteur van wie werk bewaard is gebleven. Paulus was zijn Latijnse naam. In Jezus’ parabels zien we een samenleving waarin een onoverbrugbare kloof bestond tussen arm en rijk, een maatschappij waarin lenen noodzaak was, hoge schulden onvermijdelijk waren, landheren gewetenloos van iedereen profiteerden en onteigenden werden gedwongen om zich als dagloner te verhuren. Het is bijna onmogelijk een accuraat beeld van de historische Jezus te construeren. Paulus is de eerste christelijke auteur van wie werk bewaard is gebleven, maar twintig jaar na Jezus’ dood laat hij diens vroege levensjaren vrijwel onvermeld. De vier canonieke evangeliën zijn veel later geschreven – Marcus laat in de jaren zestig van de eerste eeuw, Matteüs en Lucas in de jaren tachtig en negentig en Johannes rond het jaar honderd – en alle vier dragen ze diepe sporen van de Joodse Oorlog (66-73 n.C.) die tot de vernietiging van Jeruzalem en haar tempel heeft geleid. De evangelisten hebben een van de gewelddadigste perioden van de Joodse geschiedenis doorgemaakt, zo gruwelijk dat de gedachte aan het einde der tijden niet ver was, en hebben de afschuwelijke sterftecijfers, de verschrikkelijke verwoestingen en het enorme leed alom maar nauwelijks kunnen bevatten.
Geleerden hebben opgemerkt dat Matteüs en Lucas hun verhaal niet alleen op Marcus’ vertelling hebben gebaseerd, maar ook op een niet bewaard gebleven tekst, die ze bijna woordelijk hebben
overgenomen. In de wetenschap wordt dit verloren gegane evangelie het ‘q-document’ genoemd, naar het Duitse Quelle (‘bron’). We weten niet precies wanneer het is geschreven, maar omdat het geen enkele verwijzing naar de Joodse Oorlog bevat, zal het voor het jaar 66 in Galilea zijn samengesteld. Het kan zelfs al in de jaren 50 op schrift zijn gesteld, toen ook Paulus zijn brieven aan zijn schrijver dicteerde. In tegenstelling tot de canonieke evangeliën verhaalde het q-document niet over Jezus’ leven, maar bevatte het slechts een verzameling van zijn uitspraken. Met het q-document hebben we dus een bron waarmee we nader kunnen komen tot Jezus’ boodschap aan de gekwelde bevolking van Galilea.
In het koninkrijk zou God alleenheerser zijn en bestond er dan ook geen caesar, geen procurator, geen Herodes. Om het koninkrijk werkelijkheid te laten worden in de wanhopige situatie waarin
de mensen verkeerden, moest men zich gedragen alsof het er al was.21 Anders dan in het Galilea van Herodes waren in Gods koninkrijk de privileges niet voorbehouden aan een elite omdat iedereen er toegang toe had en dan met name zij die door het bestaande regime in de steek waren gelaten: ‘die arm zijn’, ‘die honger hebben’ (ptochos). U moet niet alleen uw rijke buren voor uw feestmaal uitnodigen, hield Jezus zijn gastheer voor tijdens een diner. ‘Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit.’ Men moest mensen uitnodigen ‘uit de straten en de stegen […] van de stad, en de wegen en de akkers’. Politiek gezien was het een explosieve boodschap: in het koninkrijk zouden de eersten de laatsten zijn en de laatsten de eersten.
Jezus’ prediking bracht niets nieuws. De oude wetten van Israël hadden precies tot dit soort zelfhulp en wederkerigheid aangespoord. Volgens wat mogelijk de vroegste stukjes Thora zijn (de Mozaïsche Wet), moest land in handen blijven van de grootfamilie en niet in die van patriciërs, was men verplicht te lenen aan behoeftige volksgenoten, was dienstbaarheid aan grenzen gebonden en moesten er voor de maatschappelijk kwetsbaren – wezen, weduwen en vreemdelingen – regelingen worden getroffen. Na zeven jaar dienden schulden te worden kwijtgescholden en slaven te worden vrijgelaten. Rijke volksgenoten moesten vrijgevig zijn voor de armen, genoeg om aan hun behoeften te voldoen.
Jezus zond zijn discipelen – vissers, de geminachte belastingontvangers, boeren – naar Galilea om zo’n programma in de dorpen ten uitvoer te brengen. In de kern kwam het neer op een onafhankelijkheidsverklaring. Zijn volgelingen hoefden anderen niet met slavenarbeid te verrijken, ze konden zich gewoon buiten het systeem plaatsen en een alternatieve samenleving vormen door te delen wat ze hadden. De volgelingen van Jezus en later die van Paulus cijferden zichzelf systematisch weg en stelden de ander centraal: ze deelden hun schamele bestaansmiddelen, hielden hun boosheid en wraakzucht binnen, zorgden voor anderen ook als ze zichzelf ermee verzwakten en door die heroïsche inspanning bereikten ze de onbaatzuchtige geestestoestand die een ander in yoga
zoekt en tot doel heeft ons denken en gedrag te bevrijden van het ‘ik’, van het egoïsme dat ons in ons mens-zijn beperkt en weerhoudt van de transcendentie die we kennen als Brahma, Dao, Nirvana of God.
Maar Jezus wist dat sommige mensen afkerig zouden zijn van het programma en het zelfs als subversief zouden beschouwen. Hij waarschuwde zijn discipelen dat het mensen tegen elkaar zou opzetten en families zou splijten. In het Romeinse Palestina moest eenieder die hem volgde bereid zijn zijn kruis te dragen. Het was een moeilijke leer: niet iedereen wilde zijn vijanden liefhebben, zijn familie indien nodig de rug toekeren of de doden hun doden laten begraven. De laatste delen van het q-document tonen aan dat de afgezanten van Jezus tegenwerking en afwijzing te verduren kregen, vooral van hen die de herodiaanse orde vreesden of ervan afhankelijk waren.
De kruisiging zou het einde van de Jezusbeweging kunnen hebben betekend. Echter, enkele van zijn intimi, die na zijn arrestatie blijkbaar vanuit Jeruzalem naar Galilea waren gevlucht, zagen hem in een verbazingwekkend visioen opgestaan uit de dood, geknakt en bebloed, de naam gezuiverd en staande aan Gods rechterhand in de hoogste hemel. Dat betekende, concludeerden ze, dat God Jezus had aangewezen als de Mesjieëch, de ‘gezalfde’ afstammeling van koning David, hij die Gods koninkrijk zou vestigen en een rechtvaardige heerschappij zou instellen. Die buitengewone visioenen gingen vergezeld van een uitstorting van de Geest, wat die mensen ondanks hun angst de kracht gaf in het openbaar te profeteren en wonderbaarlijke genezingen uit te voeren in de vaste overtuiging dat de Nieuwe Tijd was aangebroken die de profeet Joël had aangekondigd (Joël 3:1-2).
Waar in vroeger dagen de profeten doorgaans aristocraten waren geweest, verbonden aan het koninklijk hof van 20 Israël, kwamen ditmaal volksgenoten – nederige, door de Geest geïnspireerde vissers, timmerlui, ambachtslieden en kleine boeren – met het verhaal dat Jezus, de Messias, spoedig zou wederkeren om Gods koninkrijk te vestigen. Zijn verrijzenis was geen mythische gebeurtenis in een ver verleden; honderden springlevende mensen hadden Jezus’ verheffing met eigen ogen gezien.
In de oudheid had het Hebreeuwse mesjieëch verwezen naar eenieder die ceremonieel was gezalfd om een door God gegeven taak uit te voeren, aan koningen, priesters en profeten. Maar met de komst van het keizerlijk gezag was de titel iets heel anders gaan betekenen. Men was uit gaan zien naar een ander soort heerser, een zoon van David, een begripvol iemand met rechtvaardigheidsge-
voel, een heerser die Israël haar waarde zou teruggeven. Volgens de Psalmen van Salomo zou de Gezalfde het joodse volk bevrijden, corrupte ambtenaren aan de kaak stellen, zondaars van over de grenzen uit het land verbannen en heersen over de stad Jeruzalem, die weer heilig zou worden en volkeren van ‘de einden der aarde’ zou trekken. De tekst, in de eerste eeuw voor onze jaartelling opgetekend in Jeruzalem, werd in het Grieks vertaald en kreeg een breed publiek in de diaspora, waar in de door Rome bezette gebieden ook werd uitgekeken naar de komst van de Christos, het Griekse woord voor Messias. Het was natuurlijk een subversieve boodschap, temeer wanneer een door een Romeinse landvoogd geëxecuteerd man als de Christus werd vereerd.
De twaalf begonnen ook te preken voor de Griekstalige immigranten, mensen uit de diaspora die zich in Jeruzalem hadden gevestigd om er een waarachtiger joods bestaan op te bouwen. Tot die diasporagemeenschap behoorde ook Paulus, volgens Lucas afkomstig uit Tarsus in Cilicië. Aanvankelijk stond hij vijandig tegenover de Jezusbeweging, maar uiteindelijk zou hij de ingrijpende beslissing nemen om naast Israëls verloren schapen ook de heidense volken het evangelie te brengen.
Een van de eerste dingen die ik (Karen Armstrong) ontdekte was dat niet alle nieuwtestamentische brieven die aan Paulus worden toegeschreven van zijn hand zijn. De geleerden nemen aan dat er maar zeven echt aan hem zijn toe te schrijven: 1 Tessalonicenzen, Galaten, 1 en 2 Korintiërs, Filippenzen, Filemon en Romeinen. De andere – Kolossenzen, Efeziërs, 2 Tessalonicenzen, 1 en 2 Timoteüs en Titus, die bekendstaan als de deutero-paulinische brieven – werden na zijn dood onder zijn naam geschreven, sommige pas in de tweede eeuw. Het zijn geen vervalsingen in de betekenis die wij aan het woord geven; in de oudheid was het heel gewoon om onder de naam van een bewonderde wijze of filosoof te schrijven. Die postume brieven waren een poging om
Paulus in te tomen, om zijn radicale leer beter ingang te laten vinden in de Grieks-Romeinse wereld. Juist die latere schrijvers stelden dat vrouwen ondergeschikt waren aan hun man en dat slaven hun meester moesten gehoorzamen. Juist zij vergeesteleken Paulus’ veroordeling van de ‘heersers van deze wereld’ en beweerden dat er duivelse machten mee werden bedoeld in plaats van de bovenklasse die het Romeinse Rijk regeerde.
Paulus
Paulus was de belangrijkste schakel tussen Jeruzalem en de heidense gemeentes in het huidige Turkije, Syrië, Griekenland en Italië. Hij had de gemeentes onderling verbonden. Die verbondenheid zou niet lang duren. Na het uitbreken van de Joodse oorlog en de vernietiting van de tempel die nog zo’n grote rol speelde in de devotie van Jakobus, de broer van Jezus Christus en zijn gemeente. De oorlog zou een kentering in het jodendom zelf teweegbrengen: het rabbinaat zou een tempelreligie veranderen in een boekreligie met nieuwe geschriften – de Misjna, de Jeruzalemse Talmoed en de Babylonische Talmoed – waarin de tekst de plaats van de tempel inam als zetel van het goddelijke. Omdat tijdens die transformatie Jezus’ wederkomst op aarde uitbleef, zou de Jezusbeweging langzaam van het jodendom afdrijven, waardoor wat we nu het christendom noemen een voornamelijk niet-joodse godsdienst werd.
In de latere brieven die niet van Paulus’ hand zijn maar in zijn naam geschreven werden, wordt niet meer gerept over het al dan niet toelaten van heidenen tot de samenkomsten. Waar in de authentieke brieven de afzonderlijke gemeenten centraal staan, staat in deze laatste brieven de nadruk op het geheel. Iets wat we nu herkennen als een kerk. In plaats van de keizer als hoofd van het politieke lichaam, had Paulus er een pluralistischer ideaal tegenover gesteld; op wederkerigheid gestoelde gemeentes, waarin de lichaamsdelen van een lage orde in hoger aanzien komen dan het hoofd. In de laatste brieven staat Christus aan het hoofd van het lichaam. Er ontstaat een hiërarchie waarin Christus niet meer voor het lichaam als geheel staat maar stevig als het hoofd. Christus is de overwinnenaar van bovenaardse in plaats van aardse machten. De overwinning is al behaald, op hemels niveau. Paulus gaf in zijn door hem geschreven brieven aan dat de wederkomst van Christus nog moest komen. In de latere niet van hand verschenen brieven zijn de volgelingen van Christus hiervan reeds verlost. Ze verkeren al ‘in het licht’.
Het utopische egalitarisme van Paulus wordt vervangen door een tamelijk hiërarchische visie waarin de vrouw haar man gehoorzaam is, het kind zijn ouders en slaven hun aardse meesters. Deze traditionele voorschriften weerspiegelen de toen gevoelde noodzaak tot co-existentie in een Grieks-Romeinse samenleving. De richtlijnen sluiten aan bij de leefregels van de Grieks-Romeinse filosofen en geschiedkundigen, ook die van de hellenistische joodse schrijvers. Paulus’ radicalisme kon alleen bestaan wanneer iedereen geloofde dat Christus in de nabije toekomst zou wederkeren om een nieuwe wereldorde in te stellen. Zijn visie dat de wet onrechtvaardig is en verdeeldheid kweekt (zie de brief aan de Romeinen) is een uitdrukking van ons ongenoegen met de beschaving die gelijkheid nooit tot doel heeft gehad.
De vrouwvijandige houding die met de niet door Paulus geschreven brieven het christendom binnenkwam, wordt dan ook ten onrechte Paulus aangewreven. Augustinus’ leer (zie ook mijn bericht Je hebt gewonnen, Galileeër) van de erfzonde staat ver af van Paulus’ gedachtegoed en dat geldt ook voor de rechtvaardiging door geloof, Luthers centrale leerstelling. Paulus heeft nooit afstand genomen van zijn joodse identiteit. Paulus heeft ideeën in zijn schoenen geschoven gekregen die hij nooit heeft verkondigd en de kerken hebben een aantal van zijn mooiste gedachten over het spirituele leven veronachtzaamd. Zijn vastbeslotenheid om een eind te maken aan verdeeldheid ten gevolge van etnische en culturele vooringenomenheid, zijn afwijzing van alle vormen van opschepperij die voortkomen uit een teveel aan eigendunk, en zijn intuïtieve wantrouwen tegen de spirituele zelfgenoegzaamheid die van geloof een egotrip maakt, zijn helaas geen onderdeel gaan uitmaken van een christelijk denken.
Armstrong eindigt met de woorden: En bovenal moeten we Paulus’gedachte ernstig nemen dat deugd enkel iets voorstelt als ze is doortrokken van een liefde die geen luxe-emotie is maar dagelijks tot uiting komt in een zelf-ledigende zorg voor anderen.