Klooster van Wittem
Bij een bezoek aan het Klooster van Wittem, bekend als bedevaartsoord van de heilige Gerardus Majella, snuffelden mijn vrouw en ik rond in kloosterwinkel. Wat je mag verwachten van een kloosterwinkel, zijn vele boekenrekken vol met literatuur over het geloof, theologie en spiritualiteit. In de jaren tachtig van vorige eeuw is de winkel begonnen als een anoniem winkeltje verbonden aan Klooster Wittem. Nu is deze ‘Kloosterboekwinkel Wittem’ uitgegroeid tot een professionele boekhandel. Op het gebied van spiritualiteit, theologie en pastoraat, bijbel en bijbeluitleg, liturgie en catechese is het, volgens eigen zeggen, de best gesorteerde boekhandel binnen een straal van 50 km.
Meer nog dan het onderwerp was de auteur de reden om te besluiten het boek te kopen. Anton van Hooff is een bekend oudhistoricus die diverse publicaties en boeken over de klassieke oudheid op zijn naam heeft staan. Het katholieke geloof is hem met de paplepel ingegoten. Wil je de Bijbel beter kunnen begrijpen om te geloven? Of is het andersom: je moet eerst geloven en dan kun je de mysteries van het geloof pas begrijpen? Van Hoof is atheïstisch intellectueel die in dit boek het debat weergeeft tussen prominente theologen en heidense intellectuelen in de tweede, derde en vierde eeuw. Hij schrijft op een neutrale manier over de argumenten tussen voor- en tegenstanders van het in die tijd nieuwe christelijke geloof.
Een antiek debat tussen theologen en intellectuelen in de oudheid
Prominente theologen en heidense intellectuelen sloegen elkaar vanaf de tweede eeuw met argumenten in fraaie bewoordingen om de oren. In ‘Je hebt gewonnen, Galileeër’ haalt oudhistoricus Anton van Hooff dit antieke debat uit de vergetelheid. Het debat ging eeuwenlang door, ook nadat Constantijn de Grote in 312 de christelijke godsdienst een voorkeurspositie gaf. De antieke intelligentsia legde het uiteindelijk af tegen de ‘Galileeërs’, een scheldnaam voor de oude christenen. ‘Credo quia absurdum’, oftewel ‘ik geloof omdat het absurd is’, zegevierde.
Anton van Hooff (1943) was tot 2008 hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Universiteit Nijmegen. Sinds zijn pensionering doceert hij nog regelmatig klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium Nijmegen. Hij schrijft voor diverse kranten en tijdschriften.
Verzinsels, geloof of beiden?
“Je hebt gewonnen, Galileeër!” Deze uitroep zou Julianus de Afvallige (331-363 na Chr.), Romeins keizer 361-363, hebben geslaakt toen hij besefte dodelijk getroffen te zijn. Heeft de Apostaat (afvallige, geloofsverzaker) dit inderdaad uitgeroepen of was het “Je hebt gewonnen, Nazarener”? Het zijn alleen anti-christelijke bronnen die een dergelijke bekentenis van zijn nederlaag geven.
Met deze woorden begint het boek. Heidense auteurs laten de keizer die de traditionele godsdiensten probeerde te doen herleven, een heldhaftig leven op filosofische wijze bekronen, terwijl de christelijke schrijvers de gehate Apostaat een ellendige dood toekennen. Waarom won het christendom in de eeuwen na Christus aan zoveel invloed? Wat waren de argumenten van de christelijke auteurs tegenover de heidense filosofen om de wonderen te verklaren die Jezus verrichtte, zoals de menswording van Gods Zoon, Maria’s maagdelijkheid en Jezus’ opstanding?
De evangelies die verhalen over het leven van Jezus zijn van een bedenkelijke kwaliteit, tekstkritisch beschouwd. Zelfs de versies over het kernverhaal van het evangelie, de kruisiging, lopen uiteen. Wondergenezingen waren immers niet exclusief voor Jezus. Maar over een stormachtig meer wandelen, brood en vis vermenigvuldigen en doden tot leven wekken, waren pure verzinsels. Ook in de prediking en exegese is er geen eenduidige interpretatie. Zoals Van Hooff zegt, moet je wel als een kind zijn om dit alles te geloven. En laat dat nu net een wijsheid zijn die Jezus deelde met zijn leerlingen.
Jezus riep een kind naar Zich toe. Hij zette het kind midden in de kring en zei: “Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie niet veranderen en gaan geloven als een kind, zullen jullie het Koninkrijk van God niet kunnen binnengaan. Mensen die net zo willen zijn als een kind, zijn de belangrijkste mensen in het Koninkrijk van God.” (Matteüs 18:2-4)
Ook de kerkvaders en christelijke filosofen waren zich bewust van de onnozelheid die het geloof eiste. Tertullianus (160-230 na Chr.), een belangrijk kerkvader, verklaarde uitdagend: “Wij hebben na Jezus Christus geen behoefte aan weetgierigheid. Sinds wij geloven, verlangen we niets méér te geloven”. Augustinus (354-430 na Chr.), de belangrijkste kerkvader van het Westen, prees de gewilde onwetendheid aan in de paradoxale formule docta ignorantia, geleerde/weloverwogen onwetendheid. Augustinus eiste geloof als voorwaarde voor begrip: geloof om te begrijpen (‘crede ut intelligas’).
Galileeërs
‘Galileeërs’ was de hatelijke betiteling van christenen die Julianus had gebruikt in eerdere geschriften tijdens zijn kortstondige keizerschap. Galileeërs waren geen echte Joden uit Judea, maar dat waren christenen, randfiguren, zowel religieus als geografisch. Al vroeg na de dood van Jezus wordt de term Galileeërs als denigrerende term gebruikt om christenen aan te duiden. Zo zegt filosoof Epiktetos (50-135 na Chr.) over de onverschilligheid van christenen tegenover de dood: ‘iemand kan door waanzin in zo’n toestand komen ten aanzien daarvan, door gewoonte doen dat echter de Galileeërs’. Twee eeuwen later gebruikt Julianus de term veelvuldig omdat het kwetsend was voor de christenen. Van Hooff haalt het voorbeeld aan van bisschop Maris die aan staar leed en die voor Julianus werd geleid. Zonder enige aarzeling barstte de bisschop uit in beschuldigingen door Julianus een onvrome, afvallige en godloochenaar te noemen. Julianus verweerde zich tegen de beledigingen door de bisschop blind te noemen. “Had die Galileïsche god van jou je niet kunnen genezen?”
Historiciteit van Jezus
Antieke critici hebben het bestaan van Jezus nooit in twijfel getrokken. Het Nieuwe Testament, chronologisch de vroegste bron, is door zijn opzet, bestaande uit onder meer getuigenissen, van ‘uiterst dubieuze waarde’, schrijft Van Hooff. Het is dat schrijvers uit de oudheid uitspraken doen over zijn bestaan dat je niet hoeft te twijfelen dat Jezus geleefd heeft. Flavius Josephus (37-100 na Chr) lijkt in zijn De Oude Geschiedenis van de Joden twee keer over Jezus lijkt te spreken. Flavius spreekt over Jakobus, de broer van Jezus van de zogeheten Christus. Christos betekent gezalfde in het Grieks. Het woord ‘zogeheten’ is een door Flavius bewust gebruikt woord omdat Flavius als overtuigde Jood de aanspraak dat Jezus de messias was, moest relativeren. Hoe het ook zij, deze aanwijzing van het leven van Jezus Christus komt van een bron buiten de kring van gelovige christenen.
Van Hooff haalt een tweede antiek historicus aan, Tacitus (56-117 na Chr), die de aanwezigheid van christenen in Rome bevestigt en een verklaring geeft voor de naam christenen. Tacitus spreekt in afkeurende woorden over de christenen en de afkomst van hun naam. Hij spreekt over de ‘verderfelijke dweperij’ en schanddaden waarmee de christenen zich gehaat hebben gemaakt. Er waren geruchten dat christenen kindertjes afslachtten en verorberden tijdens incestueuze orgieën. Hun verderfelijke bijgeloof maakte hen tot mensen die zich buiten de maatschappij stelden en zodoende het mensdom haatten. De schrijver haalt nog andere Romeinse schrijvers aan (Suetonius en Plinius) die het bestaan van christenen en de daarmee verbonden geloofspraktijken bevestigen. Opvallend is hoezeer de vroege christenen koppig en halsstarrig waren bij verhoren en martelingen vanwege hun geloof. Deze karaktertrekken waren verre van normaal en daarmee een aanleiding om de christenen vanwege het dragen van hun naam ‘christen’ te straffen.
Toen ik in 2001 tijdens een alpha cursus kennismaakte met het christelijke geloof, speelden deze Romeinse schrijvers met hun aanwijzingen naar het bestaan van Jezus, voor mij een hoofdrol in het onderkennen van Jezus Christus als iemand die op deze wereld geleefd had en bijzondere wonderen had verricht.
Duel van christenen en critici
Tertullianus, een bekeerling en advocaat van origine, richt zicht tot de gezagsdragers van het Romeinse Rijk. Zij moeten gehoor verlenen aan de christenen. Zo konden dezen de ‘onbillijkheid van de haat tegen de naam christen’ aantonen. Waarom echter doen de magistraten niets om de vervolging van christenen te stoppen. Doordat zij haten en zij haten ten onrechte omdat zij onwetend zijn. Er was zelfs een wet die het verbiedt christen te zijn. Slechte wetten mogen echter worden aangevochten en afgeschaft. Immers, als de onschuld van christenen wordt aangetoond, dienen de wetten tegen de christenen te worden afgeschaft. Het is toch absurd dat een naam een misdaad is?
Menswording van God
Aristeides de Filosoof (117-181 na Chr.) heeft het over de christenen als vierde klasse: “De christenen nu voeren het begin van hun religie terug op Jezus de messias en Hij wordt de Zoon van God genoemd. Er wordt verklaard dat God neerkwam uit de hemel en van een Joodse maagd Hij vlees aannam en zich ermee bekleedde. En de Zoon van God leefde in een menselijke dochter’. Aristeides licht verder toe – ik citeer Van Hooff verder – de eerste soort, de ‘barbaren’, dwaalde door natuurelementen te vereren, dat wil zeggen: scheppingen in plaats van de Schepper, die Aristeides als de oerkracht beschouwde. De Grieken, de tweede klasse, zaten er door hun subtiliteit nog verder naast: zij creëerden mannelijke en vrouwelijke goden, die niet terugschrokken voor echtbreuk, incest, moord, vadermoord, diefstal en roof. Zo werd het mensdom aangezet tot ontucht, stelen en alles wat afschuwelijk is. De Joden, de derde klasse, waren een heel eind op de goede weg. Zij verklaren dat er één God is, almachtige Schepper van alles. Alleen Hij mag aanbeden worden. ‘Hierin lijken ze de waarheid dichterbij te komen dan al de naties’, vooral ook omdat ze God aanbidden en niet zijn werken (…). Maar dan de christenen, de vierde en hoogste klasse. Zij voeren hun oorsprong terug op de Heer Jezus Christus, die uit de hemel neerdaalde tot redding van de mensen. ‘En geboren uit een zuivere maagd, onverwekt en onbevlekt, nam Hij het vlees aan’. Het is onduidelijk wanneer de teksten gedateerd zijn, waarschijnlijk enkele eeuwen later dan Aristeides geleefd heeft.
Kelsos was een Grieks filosoof die rond 178 het Ware woord schreef, een kritisch boek over het christelijk geloof. Dit boek zelf is niet bewaard gebleven, maar naar schatting is 60 tot 90 procent ervan bekend doordat Origenes stukken tekst 70 jaar later citeerde en parafraseerde in zijn bestrijding ervan, Contra Celsum (Tegen Celsus, 248). Kelsos toont zich verbijsterd over de onwaardige manier waarop God onder mensen zou zijn gekomen: ‘Als hij zijn geest vanuit zichzelf had willen neerzenden, waarom had hij het dan nodig in een vrouwenbuik te ademen? Hij kon immers toch mensen kundig scheppen die met een lichaam omhullen en zo niet zijn eigen adem in zoveel besmeuring stoppen (…).’ Daarom stelt Tertullianus over de Griekse wereld: ‘niet uit bloedschande met een zus en evenmin door ontering van een dochter of met de vrouw van een ander heeft de oppergod het moeten doen met een geschubde, gehoornde of gevederde vader of een in goud veranderde minnaar van Danaë. Dat zijn jullie goden uit Jupiter.’ Alles goed en wel, maar als God dan op een gegeven moment zijn Zoon in menselijke gedaante ter verlossing zond, waarom had Hij er zo lang mee gewacht, voert Kelsos aan. Dit is rake kritiek waarop de christelijke apologeten geen goed antwoord hebben. Vage redeneringen zoals in het begin van het evangelie van Johannes (In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God) moeten aantonen dat Gods Zoon zich al bij Mozes heeft gemanifesteerd of de aartsvaders. Op vergelijkbare wijze waren er al protochristenen vóór Christus in de wereld kwam.
Volgens Kelsos had Jezus zelf zijn maagdelijke geboorte verzonnen. ‘God hoefde toch niet zijn geest in een buik, vol smerigheid, te blazen, wel? Hij zou eenvoudigweg een lichaam voor Jezus hebben kunnen scheppen. Zo’n wonderbaarlijke creatie van bovenuit zou Hem trouwens meer gezag hebben verleend.
De apocriefe evangelies en de Koran
Over het leven van Jezus zijn meerdere verhalen geschreven. De bekendste zijn de vier evangelies die door de Kerk richtsnoerlijk, canoniek, zijn gemaakt als onderdelen van het Nieuwe Testament, de geschriften die het nieuwe verbond bezegelden tussen God en de gelovigen. Daarnaast zijn er verhalen geschreven die uiteindelijk het predicaat apocrief kregen, dat wil zeggen ondergeschoven/onecht. In deze evangelies worden de gaten opgevuld die de vier canonieke evangelies achterlaten. In het evangelie van Tomas wordt verhaald over de jonge Jezus die een jongen die Hem pest, laat verdorren. En tegen een ander die Hem een stoot gaf, zei Jezus: ‘Je zult je weg niet verder gaan’. Prompt viel de jongen neer en stierf. Het is jammer dat deze verhalen niet zijn opgenomen in de officiële evangelies.
Het is niet gek dat de Koran naar verhalen uit de apocriefe evangelies verwijst. In de Koran wordt verteld dat Isa (Jezus) verwijst naar het wonder uit het evangelie van Tomas: “Ik maak voor jullie iets uit klei, gelijkend op de vorm van een vogel en ik blaas erin en het zal met verlof van Allah een vogel zijn.” Ook uit andere verhalen wordt duidelijk dat de Koran uit (niet-canonieke) evangelies opvattingen van ketterse christenen heeft overgenomen, zoals de overtuiging dat Jezus alleen in schijn aan het kruis is gestorven. Een ander voorbeeld uit de Koran is Soera 19 die de maagdelijkheid van Maria benadrukt. Maryam presenteert haar zoon aan het volk dat haar verwijt te zijn vreemdgegaan. Dan spreekt het kindje Isa. Hij verklaart een profeet van Allah te zijn en kondigt zijn zending, dood en verrijzenis aan. Hij is niet door verwekking door Allah, maar door diens woord ontstaan. De schrijver geeft nog enkele voorbeelden waaruit ik de voorlopige conclusie trek dat er overeenkomsten tussen islam en christendom zijn die in de actualiteit van het nieuws meer naar voren gebracht mogen worden om contextuele verduidelijking aan te brengen.
Wonderen en woorden
Naast de herrijzenisen uit de dood was ook het verhaal van een Jezus die op het water liep en een storm bedaarde, de heidense critici te gortig. De leerlingen zijn op het meer van Galilea in een hevige storm beland en in de problemen gekomen. In de vierde nachtwake komt Jezus over het water lopend naar hen toe. Nadat ze eerst van angst schreeuwen, kalmeren ze zodra Jezus zich bekend maakt. In het evangelie van Matteüs vraagt Petrus of hij over het water naar Hem toe mag komen. Dat mag maar halverwege verzinkt hij en roept om hulp. Jezus steekt hem een hand toe onder de woorden: “Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?” Beiden gingen aan boord en de storm ging liggen.
Genadeloos haalt Kelsos het verhaal onderuit. Het meer is geen zee, het is een meer dat je in twee uur kunt oversteken. Er zijn geen stormen in de omgeving van dit meer. Kelsos vindt het evangelie maar een kinderlijk en listig samengesteld toneelstuk. Zo kun je je bij de wonderen en parabels in het evangelie afvragen of deze echt hebben kunnen plaatsvinden en of deze letterlijk zo bedoeld zijn. Een voorbeeld is de toespraak van Jezus voordat hij naar de hemel gaat: ” (…) zij [die gedoopt zijn in christus] zullen in mijn naam demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hen niet deren.” Voor de apostaat Kelsos is dit een prachtige test voor een godsoordeel: zet kandidaten voor het bisschopsambt een beker gif voor om hun geloof te testen. Als ze die proef niet aandurven, laten ze zien dat ze geen geloof hechten aan Jezus’ woorden.
De evangelies spreken zich ook tegen. Zo stelt Jezus zich voor als de brenger van vrede (“Vrede zend ik jullie, mijn vrede geef ik jullie”). Hij wijst wapengeweld af en hecht een oor aan dat Petrus met zijn zwaard tevoren heeft afgehakt. Maar waarom zei Jezus ook dit: “Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar strijd. Ik kom tweedracht brengen tussen vader en zoon, tussen moeder en dochter, en tussen een vrouw en haar schoonmoeder. De christelijke apologeten hebben altijd grote moeite gehad om deze boodschappen met elkaar te verenigen. De gelovige moet bedenken dat hij zich in een geestelijke oorlog begeeft waarbij hij familie moet afschrijven en tenslotte ‘het leven naar het vlees’.
De gelijkenissen van Jezus zou ik dus beter kunnen lezen als allegorieën. Dat maakt het zelfstandig, zonder begeleiding, lezen van de Bijbel beter aanvaardbaar.
Ik snap niet waarom God het de mensheid zo lastig maakt in het geloof. Teksten kunnen immers op vele manieren worden geïnterpreteerd, zijn niet eensluidend van aard (in de vier evangelies alleen al), soms kinderlijk van toon en naïef van aard, rationeel onverklaarbaar en (kracht)voer voor verdachtmakingen – in de oudheid en nu nog steeds. Had God het niet slimmer en eenduidiger voor het voetlicht kunnen brengen?
Verrijzenis
De waarachtigheid van de verrijzenis van Jezus Christus is moeilijk met zekerheid vast te stellen vanuit een wetenschappelijk of historisch standpunt. Het blijft uiteindelijk een kwestie van geloof, persoonlijke interpretatie en spirituele ervaring. Het christendom benadrukt dat de betekenis van de verrijzenis verder reikt dan historische feiten: het biedt een boodschap van hoop en eeuwig leven.
De evangelische basis van het opstandingsverhaal is ontegenzeggelijk zwak, wat opponenten volop gelegenheid tot kritiek gaf. Er zijn geen neutrale getuigen van het lege graf maar alleen personages die een rol hebben in het leven van Jezus. Waarom was de opgestane Jezus niet verschenen aan Pilatus die toch vond dat Hij de doodstraf niet verdiende? Hij verscheen wel aan Maria Magdalena, een vrouw van niets, die uit een onbenullig dorpje kwam.
Vanuit een menselijk perspectief is het lijdensverhaal niet te volgen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, dat mag ik ook wel stellen bij het verhaal over zijn verrijzenis. Van Hooff haalt nog meer voorbeelden aan over antieke critici die de onderbouwing van het verrijzenisverhaal aan gort slaan.
Toch overwon het geloof in Hem, zo ook bij mij toen ik het boek las. Die mening deel ik nog steeds, zelfs na lezing van deze boeiende discussies uit de oudheid.
Ik zie het maar gewoon als volgt: geloof + ervaring > (is meer dan) historische feitenonderzoek.
Voor degenen die meer willen weten over de filosofische dialogen tussen heidenen en christenen raad ik dit boek aan. Het is te koop bij Bol of in de webwinkel van de kloosterwinkel van Wittem.