Het ministaatje Moresnet
In het boek Moresnet beschrijft Philip Dröge hoe in 1816 het ministaatje Neutraal Moresnet wordt gecreëerd in de handen van het koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk Pruisen. Neutraal Moresnet lag van 1816 tot 1918 aan de Nederlandse zuidgrens. Vanaf het hoogste punt van het huidige Nederland, de Vaalserberg, was een streep getrokken naar de zinkmijn in Moresnet. Dit nieuwe landje had 300 inwoners, die zich in de loop van de tijd echt een volk begonnen te voelen.
Ze hadden een eigen hoofdstad (het dorp Kelmis), een staatshoofd (de burgemeester) en een verdedigingsmacht (de veldwachter). De vrijheid en lage belastingen trokken duizenden avonturiers aan en Moresnet groeide uit tot een voorbeeld van hoe mensen zonder grote overheid gelukkig en welvarend konden worden. Dröge weet de lezer mee te nemen in een reis van honderd jaar, van Napoleon tot de afloop van de eerste wereldoorlog toen besloten werd neutraal Moresnet op te heffen en in te voegen bij België.
De zinken badkuip van Napoleon
Met één been stapt Napoleon Bonaparte over de hoge rand van het bad. Dan volgt zijn andere been en zakt de veldheer met een vergenoegde blik op zijn gezicht in het dampende water. Hij kan tevreden zijn, niemand anders op het Europese continent heeft zo’n heerlijk bad als hij. Zelfs de Russische tsaar niet. Wel een uur brengt Napoleon door in het water, maar het is geen verloren tijd. Terwijl hij poedelt, overlegt hij met zijn secretaris, baron Fain. Ze nemen stukken door, de keizer der Fransen dicteert een paar brieven en ze kijken of er nog iets boeiends in de kranten staat. Het grote wonder van dit bad is dat het water ondertussen niet afkoelt. Aan de achterkant zit een kleine metalen cilinder waarin een paar houtskooltjes branden. De cilinder is via twee pijpjes verbonden met het bad en via een ingenieus systeem zuigt het kacheltje het water aan, verwarmt het en stuwt het perfect op temperatuur weer terug naar de kuip. Als er ooit iemand een goed cadeau heeft gegeven aan een persoon die alles al heeft, dan is het Jean-Jacques Daniel Dony. De inwoner van de stad Luik is uitvinder en heeft het bad dat hij aan Napoleon heeft geschonken zelf in elkaar gezet. Dony is zijn tijd ver vooruit, vooral de thermische sifon die het water automatisch verwarmt en rondpompt, is ingenieus.
Dony is een uitvinder. Hij heeft ook verstand van metallurgie. Zo heeft hij in het dorp Kelmis, gemeente Moresnet, een aanvraag ingediend om zinkspaat te delven, een erts waar je zinkpoeder van kunt maken. Er is daar een kleine groeve, waar een handvol arbeiders dat geelbruine mineraal opgraaft. Dat doen ze ter plekke al eeuwen, in het rapport staat dat de groeve al sinds de vijftiende eeuw in bedrijf is. Het is echter bijna onmogelijk om er winst mee te maken. De groeve is daarom noodgedwongen in handen van een Frans staatsbedrijf dat zorg draagt voor de exploitatie. De heuvel achter de groeve heet in het Duits Altenberg (Auwe Bäersj in het plat-Diets, een dialect dat overeenkomt met het Limburgs dialect van de naburige Limburgse grensdorpen in Epen, Mechelen en Vijlen), dus de Fransen noemen hun zinkonderneming daarom Vieille Montagne.
Winning van zink
Dat echte ondernemers de groeve links laten liggen, komt door de stand van de techniek. Zink is heel moeilijk te produceren, zeker in grote hoeveelheden. Het beste dat je tot dan toe met zinkspaat kunt doen, is het in een met steenkool gestookte oven stoppen. Daarin vallen de stenen die het zinkerts bevatten door hitte uit elkaar. De brokstukken haal je uit de oven en kun je dan tot een wit poeder malen dat zeer rijk is aan zinkoxide. Hij heeft in zijn werkplaats een nieuwe uitvinding gedaan om zink te winnen, de zogenoemde reductieoven. Het is een wonder van vernuft, dat bestaat uit een gesloten kachel waarin vrijwel geen zuurstof aanwezig is. Het gesteente met daarin het zinkspaat wordt onderin tussen lagen gloeiende steenkool heet gemaakt. Zo heet, dat vrijwel alle in de steen aanwezige zink overgaat in een gastoestand en met de hitte naar de bovenkant van de oven stijgt. Maar het gas verdwijnt niet door de schoorsteen. Dony gebruikt een systeem dat in de verte doet denken aan de destillatie van jenever. Via een pijp drijven de zinkgassen omhoog, weg van de warmtebron, zodat ze afkoelen. Daarbij gaat het gas over in een vloeibare vorm en slaat neer op een aantal schuin geplaatste platen. Daar druipt het vanaf naar een bak, waarin het uiteindelijk stolt. Het resultaat is een klomp zink met een hoge mate van puurheid. Je kunt door zijn vinding voor het eerst zink in grote hoeveelheden produceren. Dat is een ontzettend handig materiaal; het is relatief licht, sterk en makkelijk te walsen tot platen. Die platen kun je met hulp van een pers, een mal en een beetje warmte iedere gewenste vorm laten aannemen. En misschien het grootste voordeel van zink: het spul roest niet. Je kunt het daardoor gebruiken op alle plekken waar het met water in aanraking komt: het is geschikt als dakbedekking of als bekleding van bassins en leidingen. Door ijzer in vloeibaar zink te dopen, voorzie je het van een roestwerend laagje, een uitvinding uit 1772 van de Italiaan Luigi Galvani.
Zijn fabriekje produceert dankzij zijn uitvinding na verloop van tijd behoorlijke hoeveelheden zink, maar dat raakt hij vervolgens aan de straatstenen niet kwijt. Een hele prestatie als monopolist met een geweldig product. Maar deze kwestie is met het aannemen van de juiste commerciële mensen nog op te lossen. Een moeilijker vraagstuk waar de man uit Luik op stuit, is geldgebrek. Hij moet enorme hoeveelheden kapitaal investeren om de mijn en de fabriek rendabel te maken. Het gebrek aan liquide middelen brengt Dony langzamerhand in steeds grotere problemen. Hij heeft geen keus. Zijn hele organisatie moet drastisch groeien om de juiste schaalgrootte te bereiken. Er moeten meerdere ovens komen, een betrouwbare logistiek en een bekken om de stenen voor het branden te wassen; modder zorgt voor verontreiniging van het eindproduct. Dony stopt al zijn eigen geld en het kapitaal van enkele kleine investeerders in de groeve. In 1810 laat hij zelfs een bassin graven ten zuiden van Kelmis. Daar komt het water vandaan om de stenen te wassen. Dony investeert in totaal meer dan een miljoen frank in gebouwen en infrastructuur. Met hulp van boekhouder Hector Chaulet die hem 300.000 euro leent, kan Dony weer een eindje verder, maar de markt voor zink is ingestort. Dit komt doordat Napoleon zijn greep op Europa kwijt is. De onrust op het continent is slecht voor de handel in ruwe materialen; iedereen houdt de hand op de knip tot duidelijk is welke partij gaat winnen. Beide mannen blijven zitten met gigantische voorraden zink.
Meer slagkracht voor de mijn
Mosselman, afkomstig van een rijke familie uit Brussel, slaat toe op het moment dat de zinkmarkt ingestort is. Hij neemt in 1813 voor 550.000 frank 75% van de aandelen over die Dony in bezit heeft. Hij heeft daarmee voor een schijntje een controlerend belang in een onderneming met een enorm potentieel.
Het duurt even voordat de markt weer kan aantrekken. Wanneer Napoleon in 1815 de slag bij Waterloo verliest, kan Europa weer denken aan vrede. Maar hoe dan? Het is duidelijk dat de grootmachten alleen dan in toom te houden zijn wanneer hun macht in balans is met elkaar (zie meer hierover in de boekbespreking Eeuw van de Macht). Het is duidelijk dat hierin voor het Koninkrijk der Nederlanden een grotere rol is weggelegd. De grootmachten zijn in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen bij elkaar om de gebieden te verdelen die Napoleon aaneen had gesmeed tot het Franse Rijk. Aan de onderhandelingstafel trekken de overwinnaars nieuwe grenzen.
Of Mosselman het geld ooit terugziet, is hoogst onzeker. Mosselman is machteloos. Het lot van de groeve ligt in handen van de Europese heersers die Napoleon net voor de tweede keer hebben verslagen. Mosselman volgt met angst en beven de gesprekken in Wenen, waar met pennenstreken landen worden gemaakt of gebroken. Hij weet dat er twee mogelijkheden zijn: de groeve in Kelmis komt óf in Pruisen óf in Nederland te liggen. Beide landen willen het gebied tussen Aken en Luik graag hebben en vechten in Wenen uit waar de grens precies komt te liggen. Wat hem betreft wordt Nederland de bezitter van de grond. Dat land heeft een nieuwe vorst die bekend aan het worden is als de koopman-koning. Willem I staat sympathiek tegenover grote ondernemers; hij is bijvoorbeeld bezig de Britse magnaat John Cockerill een concessie te geven om in Luik een grote staalfabriek te bouwen. Ook wil hij van Nederland weer een zeevarende natie maken. Dit is een kerel met wie Mosselman kan praten.
Zelfs als in Wenen de handtekeningen van alle onderhandelaars onder een slotakkoord staan, kan Mosselman nog niet uit de tekst opmaken tot welk land zijn groeve behoort. Afhankelijk van hoe je de onduidelijke verdragstekst uitlegt, is het nét in of nét buiten Nederland. Het zinkspaat van de streek Moresnet zal zelfs de geschiedenisboeken ingaan als een voorbeeld hoe hebberigheid de gekste gevolgen kan hebben.
Het ontstaan van Neutraal Moresnet
Nederland moet groeien, zo leggen de Europese machten al in de zomer van 1814 vast in een voorlopig verdrag dat ze in het overwonnen Parijs sluiten. De Verenigde Provincies smelten samen met België. Wellicht ook nog met andere gebieden, daarover moeten de Europese mogendheden het nog eens zien te worden. Dat najaar begint een grote conferentie in de indrukwekkendste stad van het continent, Wenen. Daar zullen de grootmachten alle nieuwe grenzen van Europa vaststellen. Willem I kan daar zelf niet bij zijn. Hij is net uit ballingschap terug in Nederland en moet een door oorlog en bezetting zo goed als failliet land besturen. Willem I kan Nederland en België samenvoegen maar het liefst voegt hij ook nog een paar Duitstalige gebieden toe aan zijn land. Als dat lukt, zal hij een belangrijk heerser worden in dit deel van Europa. De koning der Nederlanden heeft zijn begerig oog vooral laten vallen op wat in zijn instructies de ‘linkeroever van de Rijn’ heet. Pruisen ziet de Maas als een prachtige natuurlijke grens van zuidelijk Nederland. Ten oosten van de rivier begint dan Pruisen; de andere oever is Nederland.
Zo ver komt het niet. Met de hete adem van Napoleon in hun nek weten ze nu wél de nodige beslissingen te forceren. Met grote haast maken de delegaties de kaart van Europa af. Ze tekenen daarbij de grenzen met dikke potloden in. Zo dik, dat hele dorpen onder de strepen verdwijnen. Pruisen mag ondanks de evenwichtstheorie zelfs in het oosten én het westen uitbreiden, het land moet sterk zijn tegen Napoleon. Oostenrijk krijgt er om dezelfde reden gebieden in Italië bij. Rusland krijgt een deel van Polen. Alles om de oprukkende Fransen maar tegen te houden. Nederland mag inderdaad een stuk van de oostelijke Maasoever aan het land plakken; die opdracht is volbracht. In artikel 66 (van de 121) van de slotakte van het Congres staat omschreven hoe Nederland er vanaf dat moment uit gaat zien. Het krijgt een grens met Pruisen die ‘minstens 3014 meter oostelijk van de Maas’ ligt, maar in de praktijk veel meer kilometers Maasoever aan Nederland toevoegt. Plaatsen als Venlo en Tegelen worden zo Nederlands, in plaats van Pruisisch. Wel raakt Willem I zijn oude adellijke bezittingen in Duitsland kwijt aan een andere tak van de Nassaus, maar dankzij de inzet van Von Gagern ontvangt hij als compensatie wel het groothertogdom
Luxemburg, dat mooi aansluit op zijn nieuwe Belgische gebieden. In Wenen zijn de partijen het alleen eens geworden over de grote lijnen. In de slotakte staan bijvoorbeeld slechts zeshonderd woorden over het verloop van de grens van Nederland.
Uit de losse pols zijn een paar kaartjes getekend. Dat is nooit genoeg, zeker omdat een belangrijk deel van die grens nieuw is en heel nauwkeurig moet worden bepaald.De gesprekken tussen Nederland en Pruisen over hun grens gaan dus gewoon door. Niet meer in het bruisende en mondaine Wenen, maar in het veel rustiger Aken.De Man en Von Bernuth pakken het methodisch aan. Ze nemende verdragstekst uit Wenen en bepalen dan per stukje grens hoe zede overeenkomst moeten interpreteren.De eerste vergadering gaat over de grens bij Sittard. De herenrond de tafel kijken welke gebieden oorspronkelijk tot deze gemeentehoren en leggen ten oosten daarvan de voorlopige grens. Vervolgens begint een complex spel van het uitruilen van gebieden.
Zo krijgt Nederland ten zuiden van Sittard het gehucht Windraak, omdat anders een Nederlandse weg een stukje over Pruisisch grondgebied zou lopen. Soms mag Pruisen een klein gebiedje aanzijn koninkrijk toevoegen. Zo raakt het dorp Swalmen weer een paar weilanden aan de oosterbuur kwijt. Na Sittard volgen de onderdelen van de grens bij Sankt Vith in de Ardennen en Roermond.Beide delegaties komen er al redelijk snel uit, in Parijs en Wenen is immers veel voorwerk gedaan. Dan wordt het 11 februari 1816. Op de agenda staat die dag de grensvlak onder het plaatsje Vaals. Maar als de delegaties de tekst van het slotakkoord erbij pakken, fronsen ze waarschijnlijk de wenkbrauwen. Het is een puinhoop. Zo zijn er in de tekst Pruisische kantons (Cronenbourgh en Schleiden) benoemd als grenskantons, die helemaal niet aan de toekomstige grens liggen. Ook halen de opstellers van het akkoord in dat artikel voormalige Franse kantons en departementen door elkaar en staat ergens ‘noord’ waar ‘west’ zou moeten staan. Die fouten zijn nog te overzien.
Erger is het dat twee artikelen in het verdrag, nummers 25 en 66, elkaar tegenspreken. Er is daar- in afgesproken waar de Pruisische westgrens en de Nederlandse oostgrens moet komen te liggen. Dat zou natuurlijk op dezelfde plek moeten zijn. Op dit stukje grens ten zuiden van de Vaalserberg sluiten de twee artikelen echter niet op elkaar aan. De Man buigt zich over de kaart, op het breedste punt is het verschil tussen beide grenzen zo’n 2 kilometer. Hij en Von Bernuth kijken elkaar aan: wat nu? Het is een precaire situatie die beide delegaties niet meteen kunnen oplossen. De onderhandelaars gebruiken een bekende diplomatieke truc: ze besluiten er later op terug te komen, dan kunnen ze dit probleem eerst aan hun regeringen voorleggen.
Dinsdag 21 mei is een gedenkwaardige dag. Er zijn precies vijftig vergaderingen geweest over de nieuwe grens tussen Nederland en Pruisen. Een mooie gelegenheid om de mijn van Moresnet weer op tafel te gooien. Beide delegaties hebben een rapport geschreven waarin ze hun visie op dat stukje grens uiteenzetten. Kaartenmaker Hendrix en zijn Pruisische collega hebben het gebied tussen de gewenste Nederlandse en Pruisische grens maar eens op een deelkaart ingetekend. De heren buigen zich over het stuk bruin perkament met daarop het probleem dat hen zo verdeelt. Het omstreden gebied heeft de vorm van een halve ruit, zien ze, waarvan de noordelijke punt precies bij Vaals uitkomt. Behalve de zinkspaatgroeve bestaat het perceel hoofdzakelijk uit bos. Het gaat om iets meer dan 300 hectare;er staan maar een paar huisjes. Ze willen er de volgende vergadering uitkomen, schrijft de klerk. Maar helaas, ook dan komt men niet nader tot elkaar.
Op 26 juni 1816 heffen De Man en Von Bernuth het glas. Eindelijk vloeit ook in Aken de alcohol, al is het dan bescheiden. Op de tafel voor hen ligt een langwerpige kaart waarop de hele Nederlands-Pruisische grens gedetailleerd is ingetekend, van Mook bij Nijmegen tot Schengen. Bij dit Luxemburgse dorpje ligt het drielandenpunt Nederland-Frankrijk-Pruisen. Beide regeringen tekenen die dag het Traktaat van Aken, waarin ze hun gemeenschappelijke grens definitief regelen.Toch hebben de feestelijkheden een smetje. De Man en Von Bernuth hebben alles geregeld, behalve Moresnet. Op de kaart zijn in die gemeente twee kaarsrechte grenslijnen getrokken.
Buiten de delegaties om hebben de regeringen in Den Haag en Berlijn een bizarre en unieke regeling getroffen voor het omstreden gebied. Beide landen behouden hun claim op het stukje land, maar besluiten dat ze de grens daar nog niet definitief zullen trekken. Dat stukje zullen ze op een latere datum regelen. Daartoe zullen beide landen een diplomatieke commissie in het leven roepen. Tot de grens definitief is geregeld, zullen de twee landen het omstreden gebied gezamenlijk besturen en de inkomsten van de groeve die er ligt verdelen. Alleen als zij het met elkaar eens zijn, kunnen ze een beslissing nemen. Ze spreken af geen militairen naar deze grensregio te sturen. Het gebiedje wordt neutraal. Pruisen en Nederland creëren met deze afspraak een stuk niemandsland, zal een ervaren geograaf als De Man zien. Hij heeft niet eens een nette grens mogen trekken, om huizen heen. Het zijn kaarsrechte lijnen, dwars over heuvels, door riviertjes en zelfs huiskamers. Het gebied tussen die lijnen is van beide staten en daardoor tegelijk van geen van beiden.
Het ‘Onverdeelde Gebied van Moresnet’, zo heet het unieke stukje Europa. Aan beide kanten van de weg liggen wat armzalige houten huisjes, hoofdzakelijk van de arbeiders van de groeve. Kelmis noemt men dit gehucht, de naam Moresnet slaat op een iets groter dorp dat – heel verwarrend – net buiten het Onverdeelde Gebied ligt,maar wel zijn naam geeft aan deze hele streek. Exact 256 mensen wonen hier, is gebleken bij de laatste volkstelling. Welke nationaliteit hebben zij nu eigenlijk? De grenzentrekkers hebben geen idee. Hun verslag vermeldt niet wat ze precies in het gebied zijn gaan doen, maar waarschijnlijk lopen ze wat rond om de omgeving in zich op te nemen. Ze zullen zien dat de rivier de Geul een stukje door het nieuwe landje loopt, zodat er water is voor de bewoners.En dat ten noorden van de groeve de bebouwing snel ophoudt en dat daar een flink bos ligt. De mannen stappen weer in hun koetsen voor de rit terug naar Aken. Wat zullen ze denken? Trots kunnen ze niet zijn op de oplossing die voor Kelmis en omgeving is bedacht. Maar het is niet aan hen, hogere machten hebben beslist. Hun commissie is klaar en heeft een puike grens bedacht. Het enige wat ze nu nog te doen staat, is de potloodlijnen op de kaart vervangen door inkt. Direct daarna kunnen beide landen de grenspalen slaan rond het neutrale gebied. Die zijn door de onderhandelaars ontworpen: oranje-wit aan de Nederlandse kant van Moresnet, zwart-wit aan de Pruisische kant.
Gevolgen voor de inwoners
Dingen die eenvoudig zijn, gaan moeilijk in Kelmis, het dorpje in Neutraal Moresnet. Dröge noemt het voorbeeld van een man en vrouw die willen trouwen. De man komt uit Kelmis, de vrouw uit Wittem (in de huidige Nederlandse provincie Limburg). Ze spreken hetzelfde dialect. De nationaliteit van de vrouw is bekend: Nederlandse. Maar wat is die van de man? Is hij Fransman, Nederlander of Neutraal Moresnetter? De burgemeester komt er niet uit. De collega burgemeester uit Wittem moet toestemming geven aan de vrouw om te trouwen, maar deze kan hij niet geven. Omdat de burgemeester uit Kelmis niet kan vertellen welke nationaliteit de man heeft. De Wittemse burgemeester geeft aan dat de man eerst kan naturaliseren tot Nederlander. Of dat Marie haar Nederlanderschap moet opgeven en door het huwelijk met haar man de nationaliteit van haar man krijgt, welke dat dan ook is. De bruiloft komt op de plank terecht. Voor de 260 inwoners van Kelmis is de vraag wat voor nationaliteit zij hebben: zowel de Pruisische als Nederlandse nationaliteit of een neutraal-Moresnetse nationaliteit.
Uiteindelijk besluiten Nederland en Pruisen om ieder een commissaris aan te stellen die het dagelijks bestuur ter hand nemen. Komt er een douane? Welke wet gaat er gelden? Wat gebeurt er als een dief over de grens naar Neutraal Moresnet vlucht? Wie houdt de overheidsadministratie bij? Moeten de mannen in dienst en zo ja in welk leger?
Bestuur van het landje
Nederland en Pruisen besluiten om niet dubbele wetgeving van beide landen toe te passen maar om de Franse wetgeving, de code Napeloen, van kracht te laten blijven in Moresnet. De ambtenaren in Den Haag adviseren koning Willem I om in te stemmen met het voorstel. Een van de mazen in de nieuwe (of beter gezegd: oude) wet is dat de Nederlandse of Pruisische dienstplicht er niet geldt. Moresnet krijgt geen eigen rechtbank. Zaken worden het ene jaar in het Pruisische Aken afgehandeld, het andere jaar in het Nederlandse Luik.
Pruisen en Nederland besluiten alleen belasting te heffen op luxe zaken als grond, personeel, deuren en ramen en patenten. Alleen mensen met flinke vermogens vallen onder dat regime. De accijnzen op bijvoorbeeld voedsel, drank en grondstoffen laten ze achterwege. Het is te moeilijk en te duur om hiervoor een organisatie op te tuigen. Zo ontstaat er een belastingparadijsje. Het leven wordt er voordelig. Er komt een trek op gang naar Moresnet die een eeuw lang aanhoudt. Een bakker uit Vaals, Jean Schijns, ziet de kansen en verlegt zijn bakkerij naar Kelmis. Goedkoop meel inkopen in Moresnet, en zonder accijnzen aldaar weer verkopen. Het maakt de goedkope broden uit het neutrale gebied bekend tot heinde en verre.
Smokkelen wordt big business. de doorgaande Luiksesteenstraat tussen Luik en Aken loopt 2 km door Neutraal Moresnet heen. Als een ondernemer accijnzen moet betalen in de haven van bijvoorbeeld Antwerpen, dan kan hij deze accijnzen weer terugvorderen zodra hij de grens overgaat tussen Nederland en Neutraal Moresnet. Als hij de goederen vervolgens in Kelmis lost, nemen smokkelaars deze mee door het Preusbos naar Vaals of Aken. Vanaf het moment dat Moresnet ontstaat, hebben beide landen spijt dat ze deze constructie hebben gekozen, zo is te lezen in de overvloedige correspondentie over het gebied. De zinkspaatmijn levert de nodige inkomsten op, maar het neutrale gebied betekent toch vooral een hoop gedoe en gederfde belastingen. Is het dat wel waard? Zal het taartpuntje ten zuiden van Vaals een anarchistisch stukje Europa worden? Een vrijstaat waar het uitschot van de Lage Landen zich verzamelt?
Terug naar de zinkmijn en de geweldige ovens van Dony. Dröge beschrijft de juridische schermutselingen tussen Dony en Mosselman, de investeerder die meerderheidsaandeelhouder in de mijn geworden is. Dony was een slimme uitvinder, maar geen bedrijfskundige. Het geduld van zijn schuldeisers is in 1819 op: hij wordt bankroet verklaard. Enkele maanden later sterft Dony. Op zijn grafsteen die door Mosselman betaald wordt, staan enkele rake woorden:
Hij was een goede vriend, een goede echtgenoot. Ongetwijfeld zou hij een goede vader zijn geweest. Hij was slim, bescheiden en vriendelijk. Helaas rest van hem slechts stof. RIP
Net voor de onrusten in Brussel over de onafhankelijkheid van België beginnen, heeft koning Willem I in het geheim een transactie voorbereid met Mosselman om de mijn over te nemen. De facto bereidt Willem I een staatsgreep voor: de Pruisen hebben een rechtszaak aangespannen namens Neutraal Moresnet, dus ook namens Nederland, tegen Mosselman. Het conflict draait om onbetaalde pacht van de mijn aan de autoriteiten. Tegelijkertijd is Willem I bezield van het potentieel van zink: het roest niet, is lichter dan lood en een fijn materiaal om mee te werken in de bouw. Door de revolutie in Brussel is de overname van de groeve van de baan. Als het nieuwe land België zijn grenzen vaststelt, nemen de Belgen de merkwaardige status van Moresnet gewoon over. Het enige verschil is dat het bestuur van het land vanaf de onafhankelijkheid in 1830 nu een kwestie is van België en Pruisen. Nederland grenst alleen nog maar aan het puntje van het landje, bij het nieuwe Vierlandenpunt bij Vaals. de weg die naar dat punt loopt, heet dan ook de Viergrenzenweg.
De positie van Neutraal Moresnet blijft onduidelijk
Onduidelijk blijft de positie van Moresnet. Het voldoet niet aan de criteria voor een land:
- Het is niet onafhankelijk want formeel besturen België en Pruisen (later Duitsland) het gebied. Eigenlijk is Moresnet een condominium waarin twee staten gezamenlijk de macht uitoefenen.
- Eigen identiteit en volkslied
- Eigen gerechtshof en grondwet
- Een verdedigingsmacht om de grenzen te controleren en de onafhankelijkheid te waarborgen.
Het neutrale gebied is niet meer dan een bevroren toestand van onenigheid tussen drie landen. Geen land erkent het als een onafhankelijke staat, Kelmis herbergt geen ambassades of consulaten. In feite is de eigenaar van de mijn, het bedrijf Vieille Montagne, de enige echte gezaghebber over Moresnet. Het is geen land maar een vennootschap met grenzen. Niettemin gedraagt Moresnet zich wel als een echt landje. Het heeft grenzen, een burgemeester die fungeert als staatshoofd, eigen wetten en een eigen politiemacht. Die macht berust overigens bij één persoon, de veldwachter. Je kunt het ook positief bekijken. De burgemeester loopt niet naast zijn schoenen. Er zijn geen hoge belastingen, er is geen dienstplicht, geen bemoeizuchtige overheid.
De schrijver vertelt in het boek boeiende anekdotes over de smokkelarij, de uitgifte van postzegels door het landje, de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden om te gokken fo te wedden, het gebruik van de taal Esperanto en de vestigingsplaats van het Centrale Bureau van Esperanto in Moresnet. Of over het incident van de telefoondraden door Moresnet heen. De Belgen wilden dit graag. De Duitsers hielden het tegen.
Het einde van het land
Op 10 januari 1920 wordt Moresnet officieel Belgisch. Duitsland ziet met het Verdrag van Versailles officieel af van alle aanspraken op Neutraal Moresnet. Nederland doet dit overigens niet, maar misschien was Nederland maar al te opgelucht dat een serieus voorstel van België om delen van Nederland aan België toe te voegen als compensatie voor de oorlogschade verworpen werd in de aanloop naar het Verdrag. Alle inwoners krijgen de Belgische nationaliteit. Wie wil, mag Duitser blijven, maar moet dan wel binnen twee jaar het Koninkrijk België verlaten. Een andere nationaliteit aanhouden, en toch in Moresnet blijven wonen, mag niet. De bestuurstaal verandert van Duits in Frans. Het dorp Kelmis gaat La Calamine heten. Franstaligen zijn veruit in de minderheid, maar dat zij zo. Onder de inwoners van het gebied zijn ook 575 Nederlanders. Zij komen dankzij hun nieuwe nationaliteit onder de lokale dienstplicht te vallen. In geval er oorlog met Nederland uitbreekt, moeten ze schieten op landgenoten. De Nederlandse overheid vraagt uitstel van dienstplicht voor alle voormalige Moresnetters van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het Nederlanders zijn. De regeringen in Brussel en Den Haag corresponderen jaren over deze vraag. Pas in 1938 komt er een oplossing. De Nederlandse inwoners en hun eventuele kinderen worden eerst op papier Belg, maar mogen dan onmiddellijk, met voorrang en gratis ‘hernaturaliseren’ tot Nederlander. Op dat moment vervalt automatisch het Belgische staatsburgerschap.
Museum herinnert aan de zinkmijn en het land
Philip Dröge presenteert Neutraal Moresnet als een spannend verhaal. Een duik in de geschiedenis van Nederland, België en Duitsland die eigenlijk onderbelicht is gebleven. De Viergrenzenweg naar de Vaalserberg herinnert hier terecht aan, maar veel gedenkwaardig materiaal is er niet te vinden op de berg zelf. Je kunt het boek bestellen bij dit bol.com.
Het Göhltalmuseum / Museum Vieille Montagne is een bezoek waard als je de geschiedenis van de zinkmijn en Neutraal Moresnet beter wilt leren kennen. NPO Radio 1 heeft in 2020 aandacht aan besteed aan Neutraal Moresnet in de vorm van een speciale uitzending (beluister de podcast via deze link).
Update 28 december 2022
Met mijn vrouw heb ik een bezoek gebracht aan het museum. De historie van het dorp Kelmis met zijn zinkgroeve en neutraal verleden boeit me enorm. De mijn is eerst als dagbouwwinning geëxploiteerd en is vervolgens als ondergrondse mijn doorontwikkeld om bij de dieper gelegen zinkspaat lagen te geraken. Het museum werpt de schijnwerper op het mijnverleden van Kelmis. Er is veel beeldmateriaal aanwezig met interviews met (inmiddels overleden) inwoners van het dorp die nog de nationaliteit van Neutraal Moresnet bezitten. Het museum ligt aan de doorgaande weg Aken-Luik in Kelmis. Het is het oude stationsgebouw van het spoorlijntje tussen de zinkgroeve en het dorpje Moresnet met aansluiting op de spoorlijn naar Luik.