In oktober 2021 is een boek verschenen dat landschapsbiografie van de Veluwe beschrijft. In deze omvattende studie van Jan Neefjes en Hans Bleuming komen behalve het Veluwemassief ook de natte, lage gebieden langs de randen aan de orde: de oude Zuiderzeekust, de IJsselvallei, de Gelderse Vallei en de Veluwezoom. Het massief en de randen vormen een landschappelijke en historische samenhang die in deze biografie in al zijn facetten voor het voetlicht wordt gebracht. In tal van verhalen en rijk geïllustreerd komen onder andere aan bod het geologische ontstaan, de agrarische ontwikkelingen vanaf de middeleeuwen, de verstedelijking, de industrie, de romantiek, de buitenplaatsen, het toerisme en natuurlijk de rijke natuur.
Een drietal wetenswaardigheden uit het boek heb ik hieronder uitgelicht, met gebruik van teksten uit het boek.
Pingoruïne
Allereerst de pingoruïne die heeft geleid tot het huidige Uddelermeer. Om het meer is een wal van zand te herkennen. Het meer zelf is niet meer zo diep. Hooguit enkele meters, maar vroeger tijdens de ijstijd is er een enorme ijsklomp aanwezig geweest die aangroeide door smeltwater. Het woord pingo is een Inuit (Eskimo) woord, en het betekent ‘heuvel die groeit’. Het geeft daarmee een indicatie van snelheid van groeien, binnen enkele generaties moet zo’n ijslens zich hebben gevormd. Op sommige plekken kon diep grondwater door de bevroren bodem naar het oppervlak stromen. Maar vlak onder het oppervlak bevroor het water en vormden zich ijslenzen. Deze ijslenzen groeiden door tot er kleine heuvels ontstonden, de pingo’s. Met name in de zomerperioden ontdooide de opgetilde bodemlaag en vormde samen met het smeltwater van de ijslens een modderbrij die langzaam langs de helling naar beneden zakte.
De hoogte van de pingo’s varieerde waarschijnlijk tussen de 40 en 50 meter en ze hadden doorsneden van 75 tot 200 meter. Na de ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden verdween de bevroren bodem en smolten de ijslenzen. Hierdoor bleven laagtes achter in het landschap. Deze depressies werden door het langzaam stijgen van het grondwater, steeds natter en veenvorming kwam opgang.Meer hierover is te lezen op pingoruines.nl.
Het Uddelermeer is bijzonder omdat het niet alleen een van de grootste pingoruïnes van Nederland is, maar ook omdat het sediment op de bodem gebruikt wordt als een ononderbroken geologisch archief van het klimaat vanaf de laatste ijstijd tot heden. Het Uddelermeer is een uitzonderlijk diepe pingoruïne van ruim 17 meter. Dat betekent dat de pingo heel groot moet zijn geweest met een erg dikke ijslens. De pingo bij Uddel is ontstaan tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien. Hij kon toen waarschijnlijk zo groot worden doordat er daar smeltwaterklei uit de ijstijd ervoor, het Saalien, in de bodem zit (bron: geologievannederland.nl).
Deze kleilaag voorkwam dat het grondwater in de ondergrond weg kon zakken toen de permafrost dikker werd. Het grondwater raakte opgesloten tussen de steeds dikker wordende permafrostlaag en de kleilaag en werd langs een scheur onder druk omhooggeperst, de permafrost in. De smeltwaterklei heeft niet alleen een extra grote pingo veroorzaakt, maar ook gezorgd voor een grondwaterstand die veel hoger is dan elders op de Veluwe. Er is sprake van een schijngrondwaterstand: de kleilaag houdt het water vast waardoor de grondwaterstand vijf tot tien meter hoger staat dan in de directe omgeving. Dankzij de kleilaag kunnen er op de hoge zandgronden van de Veluwe beken en meren voorkomen.
Malebos
Drie was de vergaderplaats van de eigenaren van het Speulderbosch. Dit bos staat bekend om zijn dansende bomen. Mijn vrouw en ik komen er graag om te wandelen. Het Speulderbosch is een voorbeeld van een malebos. Dit is een gebruiksbos waar zowel bouwhout als ander gebruikshout werd geoogst. Daarnaast werd er ook vee geweid. De bossen stonden onder beheer van de maalschappen of marken, waarin de boeren uit nabijgelegen buurtschappen waren vertegenwoordigd. Deze bossen zijn geen oerbossen overigens. Deze bossen liggen op de rijkere zandgronden van de stuwwallen. Daar waar de prehistorische boeren woonden en werkten. De schippers op de Zuiderzee konden met de hoge bomen op de hoge stuwwal van Garderen hun plaats bepalen.
Het zijn dus zeer oude bossen op voormalig cultuurland, ontstaan vanaf de vroege middeleeuwen. De maalmannen hebben door hun beheer een landschappelijk herkenbaar bostype nagelaten: het boombos, een aanduiding voor een opgaand bos. Het boombos is te herkennen aan de kromme stammen, de lage takinzet en de hoge moskragen aan de stammen. Vanwege de beweeglijk ogende bomen wordt dit bos wel het bos van de dansende bomen genoemd. Tussen de beuken staan restanten van eiken, vaak wintereiken. Door het regelmatig kappen van het bos was het relatief licht. De bomen hadden dus de ruimte om niet alleen naar boven, maar ook naar de zijkant te groeien. Als de beuken niet worden gekapt, kunnen ze enkele honderden jaren oud worden. De dode stammen blijven vaak nog even staan, bedekt met tonderzwammen, maar vallen uiteindelijk om.
Jonge bossen
Het Veluwse landschap veranderde niet alleen door landbouwontginning maar ook door bebossing van de heide. Net zoals in de Peel werd de voormalige heide gezien als een houtproductie-bos. Dat gebeurde op grote schaal door investeerders die heidegronden aankochten. Bijzonder is de diepgang van het bewerken van de grond. Tot op de oerbanken waar het oer bestaat voor een deel bestaat uit ijzer werd de grond ‘gekraakt’ zodat de bomen dieper konden wortelen. De oerbank is een harde dichte inspoelingslaag van podzolgrond die nadeling was voor de landbouw maar ook voor de bosbouw. Hoe dan ook met behulp van paardenkracht en stoomwerktuigen werd de grond omgevormd en ontstonden bossen die verdeeld werden in vierkantige of rechthoekige blokken.
Meestal werd naaldhout geplant. De grove den was favoriet omdat deze goed bestand is tegen droge, arme en zure heidegrond. Vanuit de mijnbouw ontstond er ook vraag naar dennenhout om de mijngangen te stutten. De geïmporteerde douglas spar deed het ook goed op de zandgronden en is op vele plekken op de Veluwe inmiddels uitgegroeid tot kaarsrechte, massieve bomen.
Tegenwoordig worden de naaldbossen omgevormd tot loof- of gemengd bos. Dat kan omdat in de loop van de jaren de bosbodem vruchtbaarder is geworden. De strooisellaag door dood hout en afgevallen bladeren is in dikker geworden. Op de afbeelding (figuur 4) is te zien dat sommige nieuwe bossen voort zijn gekomen uit verspreid op de heide staand hakhoutbos. De onderkant is dik en grillig. Het zegt iets over het gebruik en de ouderdom van de boom in het verleden. Het boek is te koop in de boekhandel of online.